
Voor een aantal broedvogels van structuurrijke bosranden is het gebied belangrijk: zoals de geelgors, roodborsttapuit, kneu en braamsluiper. Vooral op plaatsen waar de graslanden geleidelijk overgaan in ruigten, struweel en uiteindelijk in bos komen deze soorten voor. Vrijwel jaarlijks is er een broedpaar van de zeldzame grauwe klauwier. Die komt af op de bosranden maar jaagt ook graag op insecten in de bloemrijke graslanden. Juist voor deze soorten zijn de nieuwe bossen aan de randen van het gebied aangeplant. Dat geeft de broedvogels van het open terrein zoveel mogelijk ruimte. De bosaanplant is nu nog te jong om in te kunnen nestelen. Daarom zijn takkenrillen neergelegd in bosranden en langs poelen. Kikkers, padden en de levendbarende hagedis kunnen hier in schuilen en overwinteren.
Braamsluiper, Geelgors en Roodborsttapuit (vlnr)